ES
EN
NL
FR
DE
IT
Aprender vocabulario
Sugerencias
Método de estudio
Inicio
Wozzol
Sugerencias
Método de estudio
Listas de vocabulario
Noticias
Aprender vocabulario
Si desea aprender más vocabulario en un idioma extranjero, háganoslo saber.
Póngase en contacto con nosotros
Lista de vocabulario
Listas de vocabulario
Engels
De Uitgeversgroep
ENG 0 op A1-niveau
A1 - Deel Vrijetijdssector - 1e editie
ENG 0 Hoofdstuk 7
Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
Acciones
Lista abierta para aprender
Imprimir la lista como
flashcards
Exportar lista como archivo de texto
Engels
Nederlands
To go on holiday.
=
Op vakantie gaan.
Will you go to town/to the mall.
=
Ga je mee naar de stad/winkelcentrum.
What size?
=
Welke maat?
To try on the trousers.
=
De broek aanpassen.
I like the trousers.
=
De broek bevalt me.
I do not like the trousers.
=
De broek bevalt me niet.
The trousers are great/lovely.
=
De broek is leuk/geweldig.
I like red better/ I prefer red.
=
Ik vind rood mooier.
This jacket looks very well on you.
=
Deze jas staat je uitstekend.
This jacket is too small.
=
De jas is te klein/te nauw.
These trousers are too big.
=
De broek is te groot.
At the baker’s/bakery.
=
Bij de bakkerij.
At the drugstore.
=
Bij de drogist.
In the sports shop.
=
In de sportwinkel.
In the fashion boutique.
=
In de kledingwinkel.
In the furniture store.
=
In de meubelwinkel.
In the department store.
=
In het warenhuis.
In the basement.
=
In de kelder(verdieping).
On the ground floor
=
Op de begane grond.
On the first floor
=
Op de 1e verdieping.