ES
EN
NL
FR
DE
IT
Aprender vocabulario
Sugerencias
Método de estudio
Inicio
Wozzol
Sugerencias
Método de estudio
Listas de vocabulario
Noticias
Aprender vocabulario
Si desea aprender más vocabulario en un idioma extranjero, háganoslo saber.
Póngase en contacto con nosotros
Lista de vocabulario
Listas de vocabulario
Engels
Malmberg
Of course!
Of course2-5vwo
Ofcourse2-5v-H1-NE
Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
Acciones
Lista abierta para aprender
Imprimir la lista como
flashcards
Exportar lista como archivo de texto
Engels
Nederlands
alternately
=
afwisselend
competence
=
bekwaamheid
to attend
=
bijwonen
decade
=
decennium / periode van 10 jaar
advanced
=
gevorderd
accuracy
=
nauwkeurigheid
surrounded by
=
omringd door
to store
=
opslaan (gegevens) / opslaan
to suit
=
schikken / uitkomen
era
=
tijdperk
far-reaching
=
vérstrekkend
approach
=
aanpak / benadering
to tackle
=
aanpakken
to appoint
=
benoemen
premises
=
gebouw en plaats
lack of
=
gebrek aan
tough
=
hard / hard / sterk
to supply
=
leveren
packed lunch
=
lunchpakket
flavoured
=
met een smaakje
fizzy
=
met prik
draft
=
ontwerp
guideline
=
richtlijn
to estimate
=
schatten
to improve
=
verbeteren
to ban
=
verbieden
prohibition
=
verbod
to replace
=
vervangen
chairman
=
voorzitter / voorzitster
spokesman
=
woordvoerder
obese
=
zwaarlijvig
obesity
=
zwaarlijvigheid
substantial
=
aanzienlijk
appliance
=
apparaat / toestel
censorship
=
censuur
contemporary
=
eigentijds / van deze tijd
healthcare
=
gezondheidszorg
slope
=
helling / hellend oppervlak
curve
=
boog / kromme lijn
to service
=
onderhouden / een onderhoudsbeurt geven
vehicle
=
voertuig
to assign
=
aanstellen / benoemen
to reject
=
afwijzen
subscription
=
contributie
constitution
=
grondwet
gross
=
grof / fors
minor
=
minderjarig persoon
drawback
=
nadeel
indecent
=
onbehoorlijk / onfatsoenlijk
exaggeration
=
overdrijving
recipe
=
recept
predator
=
roofdier
principal (AE) / principal / headmaster (BE) / headmaster
=
schoolhoofd
incentive
=
stimulans / prikkel
to clarify
=
toelichten
hostile
=
vijandig
purchase
=
aankoop
reservations
=
bedenkingen
to decline
=
beleefd weigeren / afslaan
targeted
=
beoogd
gathering
=
bijeenkomst
competitor
=
concurrent
primarily
=
hoofdzakelijk
annual
=
jaarlijks
receipt
=
kassabon
discount
=
korting
to lure
=
lokken
entrepreneur
=
ondernemer
to squeeze
=
uitpersen
craze
=
rage
to graduate / to graduate from
=
school afmaken en diploma behalen
sneakers (AE) / sneakers / trainers (BE) / trainers
=
sportschoenen
bunk bed
=
stapelbed
diverse
=
uiteenlopend
to prohibit
=
verbieden (form.) / verbieden
variety
=
verscheidenheid / scala aan
retail price
=
winkelprijs (voor de klant) / winkelprijs
to tap into
=
aanboren (fig. en lett.) / aanboren
ad / advert / advertisement
=
advertentie
deceptive
=
bedrieglijk
to claim
=
beweren
claim
=
bewering
career-oriented
=
carrièregericht
target group / target audience
=
doelgroep
to draw a line
=
een grens trekken
to imply
=
inhouden (betekenen) / inhouden
masculinity
=
mannelijkheid
brand
=
merk
to keep up with the Joneses
=
niet achterblijven bij anderen
falsely
=
onterecht (geloven, beschuldigen) / onterecht
insecurity
=
onzekerheid
remarkable
=
opmerkelijk
competitive
=
prestatiegericht
pimple
=
puistje
sportswoman
=
sporter (V) / vrouwelijke sporter
sportsman
=
sporter (M) / mannelijke sporter
sportspeople
=
sporters
to display
=
tonen
to air
=
uitzenden (radio, tv) / uitzenden
to trigger
=
plotseling veroorzaken
self-image
=
zelfbeeld
to assume
=
aannemen
explicit
=
duidelijk / uitgesproken
demand
=
eisen
flaw
=
fout / zwakke plek
the post of
=
functie / betrekking
spiritual
=
geestelijk
sensibilities
=
gevoeligheden
included
=
inbegrepen
last
=
jongstleden / j.l.
wages
=
loon
to torture
=
martelen / pijnigen
to edit
=
monteren (van een film) / monteren
flawless
=
onberispelijk / gaaf
accommodation
=
onderdak
brutal
=
onmenselijk / beestachtig
irregular working hours
=
onregelmatige werktijden
to evolve
=
zich ontwikkelen
familiar
=
op de hoogte
to exaggerate
=
overdrijven
frequently
=
regelmatig
travelling expenses
=
reiskostenvergoeding
fluency
=
spreekvaardigheid
to increase
=
verhogen
release
=
vrijlating
shop assistant
=
winkelbediende
ferocity
=
wreedheid
business trip
=
zakenreis