Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Engels Nederlands
  • dilemma = dilemma
  • to stand = verdragen
  • on holiday = op vakantie
  • not…anymore / not ... anymore = niet meer
  • away = weg
  • to have to = moeten
  • cousin = neef / nicht
  • neither…nor = noch…noch
  • to convince = overtuigen
  • campsite = camping
  • nearby = in de buurt
  • responsible = verantwoordelijk
  • freedom = vrijheid
  • at home = thuis
  • solution = oplossing
  • special = speciaal
  • crossroads = kruispunt
  • roundabout = rotonde
  • to pass = voorbijgaan
  • came = kwam
  • directions = richtingen
  • to handle = hanteren
  • simple = eenvoudige
  • one by one = een voor een
  • a few = een paar
  • routes = routes
  • outer = buitenste
  • inner = binnenste
  • official = officieel
  • to call = noemen
  • confuses = maakt in de war
  • amuses = amuseert
  • managed = slaagde erin
  • regular = vast
  • to expect = verwachten
  • someone = iemand
  • made a decision = een beslissing genomen
  • upset = overstuur gemaakt
  • predictable = voorspelbaar
  • exciting = spannend
  • last night = gisteravond
  • couch = bank
  • to play chess = schaken
  • friendly = vriendelijk
  • lads = jongens
  • really = heel erg
  • shy = verlegen
  • both = allebei
  • honest = eerlijk
  • to need to = dringend moeten