Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Engels Nederlands
  • bathroom = badkamer
  • hurry up = haast je
  • late = laat
  • again = weer
  • to clean my teeth = mijn tanden poetsen
  • peace = rust
  • to sound = klinken
  • to wear = dragen
  • nagging = zeuren
  • to complain = klagen
  • people = mensen
  • to use = gebruiken
  • quicker = sneller
  • tomorrow = morgen
  • to put = neerzetten
  • school bag = schooltas
  • hallway = gang
  • episode = aflevering
  • designers = ontwerpers
  • several = een paar
  • to rebuild = herbouwen
  • to adopt = adopteren
  • foster home = pleeggezin
  • four-bedroom = vierkamer
  • farmhouse = boerderij
  • space = ruimte
  • to enjoy = genieten
  • raises = voedt op
  • foster kids = pleegkinderen
  • picks up = haalt op
  • to add = toevoegen
  • second story = tweede verdieping
  • daughter = dochter
  • speeding = hard rijden
  • bedroom = slaapkamer
  • crashed into = botste tegen
  • fortunately = gelukkig
  • to hurt = pijn doen
  • accident = ongeluk
  • to rescue = redden
  • auntie = tante
  • to sit = zitten
  • next to = naast
  • nephew = neef
  • to remember = herinneren / zich herinneren
  • orange juice = sinaasappelsap
  • a headache = hoofdpijn
  • bread = brood
  • spots = pukkels
  • chicken = kip
  • vegetarian = vegetariër
  • cheese = kaas
  • milk = melk
  • cow = koe
  • lettuce = sla
  • rash = uitslag
  • to feel hungry = honger hebben
  • kitchen = keuken
  • kind = aardig
  • contractor = aannemer
  • single mom = alleenstaande moeder
  • uninhabitable = onbewoonbaar