Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Engels Nederlands
  • frustrated = gefrustreerd
  • to calm down = kalmeren
  • darling = schat
  • accounts = boekhouding
  • tomorrow = morgen
  • downstairs = beneden
  • to need = nodig hebben
  • to blow up = ontploffen
  • fault = fout
  • to switch on = aanzetten
  • instructions = gebruiksaanwijzing
  • to install = installeren
  • to create = maken
  • brains = hersenen
  • mush = moes
  • magazine = tijdschrift
  • desk = bureau
  • sure = natuurlijk
  • to drive someone nuts = iemand gek maken
  • to sneak = sluipen
  • to breathe = ademhalen
  • to keep in mind = onthouden
  • to scream = schreeuwen
  • solution = oplossing
  • to turn into = worden
  • concern = bezorgdheid
  • to follow = volgen
  • to accuse = beschuldigen
  • decision = beslissing
  • fair = eerlijk
  • to realise = beseffen
  • reasonable = redelijk
  • responsible = verantwoordelijk
  • busted = betrapt
  • trust = vertrouwen
  • to do the dishes = de afwas doen
  • to appreciate = waarderen
  • schedule = schema
  • rubbish = afval
  • to stick to = je houden aan
  • to discuss = bespreken
  • punishment = straf
  • shower = douche
  • wallpaper = behang
  • sample = voorbeeld
  • paint = verf
  • attic = zolder
  • space = ruimte
  • guestroom = logeerkamer
  • furniture = meubilair
  • wardrobe = klerenkast
  • to decorate = schilderen en behangen
  • to sort out = uitzoeken
  • stuff = spul(len) / spul / spullen
  • to admit = toegeven
  • to draw = tekenen
  • plan = plattegrond
  • to move around = rondschuiven (met) / rondschuiven met / rondschuiven
  • household chores = huishoudelijke klusjes
  • to arrive = aankomen
  • to stay = logeren
  • a while = een tijdje
  • case = geval
  • together = samen
  • staff = personeel
  • instead of = in plaats van
  • scary = eng
  • especially = vooral
  • to tend to = de neiging hebben
  • to wind up = treiteren
  • question = vraag
  • brilliant = geweldig
  • treat = traktatie
  • cinema = bioscoop
  • to lose = verliezen
  • should = zou moeten
  • to mess up = ergens een potje van maken
  • to explain = uitleggen
  • fight = vechtpartij
  • angry with = boos op
  • to damage = beschadigen
  • to deal with = omgaan met
  • possible = mogelijk
  • to remember = herinneren
  • investigator = detective
  • to bend the rules = vrij omgaan met de regels
  • to ease up = minder streng zijn
  • to live in care = in een pleeggezin of kindertehuis wonen
  • lounge = zitkamer
  • social worker = maatschappelijk werker