Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Engels Nederlands
  • backstage = achter de schermen
  • stage = toneel
  • wig = pruik
  • prop = rekwisiet
  • boot = laars
  • Father Christmas = kerstman
  • pathetic = zielig
  • blonde = blond
  • petite = klein en tenger
  • crimson = vuurrood
  • lace = kant
  • sleeve = mouw
  • fairy = fee
  • entrance = opkomst
  • to spread = smeren
  • cue = (start)sein / startsein / sein
  • to panic = in paniek raken
  • to chuck = gooien
  • to close = dichtdoen
  • snowball = sneeuwbal
  • to pour = gieten
  • festive = feestelijk
  • all over the place = Overal
  • increasingly = in toenemende mate
  • quirky = eigenzinnig
  • to meet a demand = tegemoet komen aan een eis / tegemoetkomen aan een eis
  • renowned = berucht
  • former = voormalig
  • to remain = blijven
  • valid = geldig
  • obviously = duidelijk
  • influence = invloed
  • to indulge = zich uitleven
  • to get away with = wegkomen met
  • supply = voorraad
  • bucket = emmer
  • physician = arts
  • dwarf = dwerg
  • hatred = haat
  • charity = goed doel
  • to attend = aanwezig zijn bij
  • substantial = aanzienlijk
  • to furnish = inrichten
  • to stir = roeren
  • straw = rietje
  • to sip = zuigen
  • attendant = bediende
  • picky = kieskeurig
  • apparently = blijkbaar
  • to ensure = garanderen
  • shade = tint
  • meeting = bespreking
  • to organise = organiseren
  • midnight = middernacht
  • balloon = ballon
  • festive lighting = feestverlichting
  • ceiling = plafond
  • permitted = toegestaan
  • fire risk = brandgevaar
  • sound system = muziekinstallatie
  • regulations = voorschriften
  • level = niveau
  • to comply with = naleven
  • to detest = haten
  • modest = bescheiden
  • to dress as = verkleden als
  • magician = goochelaar
  • to hire = inhuren
  • amusing = amusant
  • first-aid kit = EHBO-doos
  • heart attack = hartaanval
  • profile = profiel
  • headquarters = hoofdkantoor
  • command centre = controlecentrum
  • to construct = bouwen
  • to maintain = onderhouden
  • crew = team
  • shop = werkplaats
  • nickname = bijnaam
  • helmet = helm
  • appropriate = toepasselijk
  • vintage = klassiek
  • competitive = concurrerend
  • to rehearse = repeteren
  • tyre = (auto)band / autoband / band
  • respective = respectievelijk
  • to monitor = volgen
  • to warn = waarschuwen
  • unnecessary = onnodig
  • mutual = wederzijds
  • remarkable = opmerkelijk
  • dedication = toewijding
  • to compete = strijden
  • fulfilment = vervulling
  • outlandish = bizar
  • intricate = ingewikkeld
  • eccentric = excentriek
  • relentlessly = onophoudelijk
  • spotter = iemand die op de uitkijk zit
  • phenomenal = uitzonderlijk
  • to go flat-out = er helemaal voor gaan
  • work ethic = arbeidsethos