Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Engels Nederlands
  • What are your hobbies? = Wat zijn je hobby's?
  • My hobbies are playing football and playing the keyboard. = Mijn hobby's zijn voetballen en keyboard spelen.
  • What is your favourite hobby? = Wat is je lievelingshobby?
  • My favourite hobby is playing tennis. = Mijn lievelingshobby is tennissen.
  • What do you want to do? = Wat wil je doen?
  • I want to play hockey. = Ik wil hockeyen.
  • Do you want to walk the dog? Yes, I do. No, I don't. = Wil je de hond uitlaten? Ja, ik wil wel. Nee, ik wil niet.
  • Can I ask you a question? Yes, you can. No, you can't. = Mag ik je wat vragen? Ja, dat mag je. Nee, dat mag je niet.
  • Can you swim? = Kun je zwemmen?
  • Yes, I can swim. = Ja, ik kan zwemmen.
  • No, I can't swim. = Nee, ik kan niet zwemmen.
  • Can we play on the computer? = Kunnen we op de computer?
  • What is Peter's favourite game? = Wat is Peters favoriete spel?
  • Peter's favourite game is Bomber Man. = Peters favoriete spel is Bomber Man.
  • How long is Susan's hair? = Hoe lang is Susans haar?
  • Susan's hair is fifty centimetres long. = Susans haar is 50 cm lang.
  • Who paints a picture? = Wie schildert een schilderij?
  • Peter paints a picture. = Peter schildert een schilderij.
  • a lot of = veel
  • badminton = badminton
  • bonfire = vreugdevuur
  • bored = verveeld
  • busy = druk
  • concrete blocks = betonblokken
  • famous = beroemd
  • fantastic = fantastisch
  • football match = voetbalwedstrijd
  • gymnastics = gymnastiek
  • hockey = hockey
  • horse riding = paardrijden
  • important = belangrijk
  • judo = judo
  • karate moves = karate bewegingen
  • nice = leuk, aardig
  • really = echt
  • recorder = blokfluit
  • spare time = vrije tijd
  • table tennis = tafeltennis
  • talent = talent
  • to draw = tekenen
  • to get cross = boos worden
  • to juggle balls = jongleren
  • to paint a picture = een schilderij schilderen
  • to play a computer game = een computerspel spelen
  • to play chess = schaken
  • to play sports = sporten
  • to play the guitar = gitaar spelen
  • to play the piano = piano spelen
  • to practise = oefenen
  • to pretend = doen alsof
  • to read a book = een boek lezen
  • to ride a bike = fietsen
  • to sing a song = een lied zingen
  • to skateboard = skateboarden
  • to use a computer = een computer gebruiken
  • to watch television = televisie kijken
  • volleyball = volleybal
  • world records = wereldrecords
  • to hang out together = samen hangen
  • to play football = voetballen
  • My hobbies are playing the guitar and playing hockey. = Mijn hobby's zijn gitaar spelen en hockeyen
  • Can you play the keyboard? No, I can't. = Kun jij keyboard spelen? Nee, dat kan ik niet.
  • What are you doing tonight? = Wat ga je vanavond doen?
  • Tonight I am watching television. = Ik ga vanavond televisie kijken.
  • Do you want to hang out together? Yes, I do. = Wil je vanavond gaan hangen? Ja.
  • He agrees or he doesn't agree. = Hij is het ermee eens of hij is het er niet mee eens.
  • I can't talk to you now. I am very busy. = I kan nu niet met je praten. Ik ben heel druk.
  • I have so many hobbies. I have no spare time. = Ik heb zoveel hobby's. Ik heb geen vrije tijd.
  • I do my homework on the computer. = Ik maak mijn huiswerk op de computer.
  • students = studenten
  • people = mensen
  • birds = vogels