Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Engels Nederlands
  • I have a headache. = Ik heb hoofdpijn.
  • He/She has a headache. = Hij/Zij heeft hoofdpijn.
  • His/Her leg hurts. = Zijn/Haar been doet pijn.
  • Your leg is broken. = Je been is gebroken.
  • I have broken my leg. = Ik heb mijn been gebroken.
  • Your shoulder is twisted. = Je schouder is gedraaid.
  • I have twisted my shoulder. = Ik heb mijn schouder gedraaid.
  • You hurt your head. = Je hebt je hoofd bezeerd.
  • I have hurt my head. = Ik heb mijn hoofd bezeerd.
  • My leg hurts because I fell off my bike. = Mijn been doet pijn omdat ik van de fiets ben gevallen.
  • Your feet hurt when you walk too much. = Jouw voeten doen pijn als je teveel loopt.
  • His heartbeat is high because he has done too much running. = Zijn hartslag is hoog omdat hij teveel heeft hardgelopen.
  • Her arm is broken and she is taken to the hospital. = Haar arm is gebroken en ze is naar het ziekenhuis gebracht.
  • First Aid at school = Eerste Hulp op school
  • a bandage = een verband
  • a five-car collision = kettingbotsing met vijf auto's
  • toothache = kiespijn
  • accident = ongeluk
  • ankle = enkel
  • bad = slecht
  • bite wounds = bijtwonden
  • chest = borst
  • chickenpox = waterpokken
  • disease / illness = ziekte
  • to feel sick = zich niet lekker voelen
  • flu = griep
  • headache = hoofdpijn
  • healthy = gezond
  • heart = hart
  • hospital = ziekenhuis
  • injured = gewond
  • lungs = longen
  • medicine = medicijn
  • mumps = de bof
  • operation = operatie
  • plaster = gips
  • shoulder = schouder
  • skeleton = geraamte
  • spots = vlekken
  • stomach ache = maagpijn
  • temperature = temperatuur
  • the dentist = de tandarts
  • the sore spot = de zere plek
  • tired = moe
  • to blow your nose = je neus snuiten
  • to break a bone = een bot breken
  • to breathe = ademen
  • to cough = hoesten
  • to have a cold = verkouden zijn
  • to hurt = pijn doen
  • twisted = verdraaid
  • victim = slachtoffer
  • Two people were injured in a collision. = Twee mensen waren gewond bij een aanrijding.
  • What is the matter? = Wat is er aan de hand?
  • She has got a fever. = Zij heeft koorts.
  • My chest hurts and I can't breathe. = Mijn borstkas doet zeer en ik heb moeite met ademhalen.
  • You have got the flu. = Je hebt griep.
  • How do you feel? = Hoe voelt u zich?
  • I don't feel well. = Ik voel me niet goed.