Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Engels Nederlands
  • What time and from which gate does the next plane to ... depart? = Hoe laat en van welke gate vertrekt het volgende vliegtuig naar ...
  • The next plane to Barcelona leaves from gate 2B at a quarter to nine. = Het volgende vliegtuig naar Barcelona vertrekt van gate 2B om kwart voor negen.
  • Where are you going? I'm going to ... = Waar ga je naar toe? Ik ga naar ...
  • Where is he/she going? He/she is going to ... = Waar gaat hij/zij naar toe? Hij/zij gaat naar ...
  • Where are they going? They are going to ... = Waar gaan zij naar toe? Zij gaan naar…
  • In Great Britain you can travel by bike, by car or on foot. = In Groot-Brittannië kun je met de fiets, de auto of te voet reizen.
  • How do people travel in Great Britain? = Hoe reizen mensen in Groot-Brittannië?
  • How can you travel to France? = Hoe kun je naar Frankrijk reizen?
  • You can get to France by plane or by train. = Je kunt naar Frankrijk reizen met het vliegtuig of met de trein.
  • air hostess = stewardess
  • airport = vliegveld
  • arrival = aankomst
  • boarding time = instaptijd
  • cab = taxi
  • check in = incheckbalie
  • coach = bus
  • comfortable = comfortabel
  • customs = douane
  • delay = vertraging
  • departure = vertrek
  • destination = bestemming
  • distance = afstand
  • eastern = oostelijk
  • ferry = veerboot
  • flight = vlucht
  • gate = gate, poort
  • information desk = informatiepunt
  • journey = reis
  • language = taal
  • lorry / truck = vrachtwagen
  • luggage = bagage
  • mini-bus = kleine bus
  • northern = noordelijk
  • passport = paspoort
  • safety instructions = veiligheidsinstructies
  • security check = veiligheidscontrole
  • southern = zuidelijk
  • suitcase = koffer
  • to fasten the seat belt = de veiligheidsgordel vastmaken
  • to go abroad = naar het buitenland gaan
  • to land = landen
  • to return = terugkeren
  • to take off = opstijgen
  • to wait for = wachten op
  • transport = vervoer
  • underground = ondergrondse
  • valid = geldig
  • western = westelijk
  • the cheapest way to travel = de goedkoopste manier om te reizen
  • travel agency = reisbureau
  • to leave = vertrekken
  • big and heavy goods = grote en zware goederen
  • the road = de weg
  • departure time = vertrektijd
  • a valid passport or identity card = een geldig paspoort of identiteitskaart
  • I would like to travel by plane. = Ik wil graag met het vliegtuig.
  • I would like to leave on 1 December. = Ik wil graag op 1 december vertrekken.
  • I would like to return on 20 December. = Ik wil graag op 20 december terugkomen.
  • You can get there by car, by train or by plane. = Je kunt daar met de auto, met de trein of met het vliegtuig naar toe.