Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Engels Nederlands
  • Congratulations … = Gefeliciteerd.
  • Don’t worry. = Maak je geen zorgen.
  • Excuse me, … = Neem me niet kwalijk, …
  • For example, … / For instance, … = Bijvoorbeeld, …
  • For one thing, … = Enerzijds, …
  • Forgive me for asking, but … = Sorry dat ik het vraag, maar …
  • Happy birthday. = Gefeliciteerd met je verjaardag.
  • I can’t believe … = Ik kan niet geloven …
  • I doubt it. = Ik betwijfel het.
  • I hope you don’t mind, but I really must be off now. = Ik hoop dat je het niet erg vindt, maar ik moet nu echt gaan.
  • I see what you mean, but … = Ik snap wat je bedoelt, maar ...
  • I was excited … = Ik was opgewonden (om) …
  • I was shocked to read … = Ik was geschrokken toen ik las …
  • I was so relieved …. = Ik was zo opgelucht …
  • If I follow you correctly, … = Als ik je goed volg …
  • If I have understood you correctly, … = Als ik je goed begrijp …
  • In other words, … = Met andere woorden, …
  • It is great … = Het is geweldig …
  • It is ridiculous … = Het is belachelijk …
  • It was a relief … = Het was een opluchting …
  • It was exciting ... = Het was spannend (om) …
  • It’s been very interesting talking to you = Ik vond het heel interessant om met je te praten
  • but I’m afraid I’ll have to go now. = maar ik ben bang dat ik nu moet gaan.
  • Let me congratulate you on … = Laat me je feliciteren met …
  • Lovely day, isn’t it? = Mooie dag, vind je ook niet?
  • Many happy returns … = En nog vele jaren ...
  • My name’s … Pleased to meet you. = Mijn naam is … . Aangenaam om kennis te maken.
  • So you’re saying that …? = Dus je zegt in feite dat …?
  • Surely, it can’t be that bad. = Zo erg kan het toch niet zijn.
  • Take for example, … = Neem bijvoorbeeld, …
  • Take the way (he) … = Neem de manier waarop (hij)…
  • That’s great! = Dat is geweldig!
  • That’s impossible! = Dat is onmogelijk!
  • That’s one way of looking at it, but … = Dat zou je zo kunnen bekijken, maar …
  • That’s very unlikely. = Dat is zeer onwaarschijnlijk.
  • There’s no need to be upset. = Je hoeft je niet zo druk te maken.
  • To give you an idea … = Om je een idee te geven …
  • We'd better … = We kunnen maar beter ...
  • Well, you have a point there, but … = Daar heb je een punt, maar …
  • You don’t say! = Dat meen je niet!
  • You must be joking! = Je maakt een grapje zeker!
  • You should … = Je zou …