ES
EN
NL
FR
DE
IT
Aprender vocabulario
Sugerencias
Método de estudio
Inicio
Wozzol
Sugerencias
Método de estudio
Listas de vocabulario
Noticias
Aprender vocabulario
Si desea aprender más vocabulario en un idioma extranjero, háganoslo saber.
Póngase en contacto con nosotros
Lista de vocabulario
Listas de vocabulario
Engels
ThiemeMeulenhoff
Take it Easy
Basisschool - Leerjaar 8 - 1e editie
Groep 7/8 B, unit 1 Phrases to know
Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
Acciones
Lista abierta para aprender
Imprimir la lista como
flashcards
Exportar lista como archivo de texto
Engels
Nederlands
What are you wearing?
=
Wat heb jij aan?
I am wearing jeans.
=
Ik heb jeans aan.
What is he/she wearing?
=
Wat heeft hij/zij aan?
He/She is wearing trousers.
=
Hij/Zij heeft een broek aan.
What are they wearing?
=
Wat hebben zij aan?
They are wearing nice sweaters.
=
Zij hebben leuke truien aan.
You are wearing a nice dress.
=
Je hebt een leuke jurk aan.
What does he/she look like?
=
Hoe ziet hij/zij eruit?
What do they look like?
=
Hoe zien zij eruit?
My eyes are blue.
=
Mijn ogen zijn blauw.
My mouth is large.
=
Mijn mond is groot.
Your hands are big and your nose is small.
=
Je handen zijn groot en je neus is klein.
His arms are long and his hair is short.
=
Zijn armen zijn lang en zijn haar is kort.
Her ears are small and her hair is blond.
=
Haar oren zijn klein en haar haar is blond.
Their legs are long and their hair is dark.
=
Hun benen zijn lang en hun haar is donker.