Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Engels Nederlands
  • What time is it? = hoe laat is het?
  • It is half past four. = Het is half vijf.
  • When is it? = Wanneer is het?
  • It is on the first of July. = Het is op 1 juli.
  • What are you going to do on Thursday? = Wat ga je donderdag doen?
  • I am going to the park on Thursday. = Ik ga donderdag naar het park.
  • What are you going to do at five o'clock? = Wat ga je om vijf uur doen?
  • I am going to do my homework at five o'clock. = Ik ga om vijf uur mijn huiswerk maken.
  • What time is my appointment? = Hoe laat is mijn afspraak?
  • Your appointment is at = Jouw afspraak is om
  • I am going to be late. = Ik kom te laat.
  • Chloe speaking = Met Chloe (als je de telefoon opneemt)
  • a summer camp = een zomerkamp