ES
EN
NL
FR
DE
IT
Aprender vocabulario
Sugerencias
Método de estudio
Inicio
Wozzol
Sugerencias
Método de estudio
Listas de vocabulario
Noticias
Aprender vocabulario
Si desea aprender más vocabulario en un idioma extranjero, háganoslo saber.
Póngase en contacto con nosotros
Lista de vocabulario
Listas de vocabulario
Engels
Malmberg
Taalblokken Engels
A1 Werkboek en Online
TBEN-A1-H1-05 Spoken Production
Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
Acciones
Lista abierta para aprender
Imprimir la lista como
flashcards
Exportar lista como archivo de texto
Engels
Nederlands
a lot of
=
veel
always
=
altijd
as
=
als
at
=
bij / in
boring
=
saai
favourite
=
lievelings
fish and chips
=
vis en patat
for my friends
=
voor mijn vrienden
from
=
uit
fun
=
leuk
he
=
hij
her
=
haar
his / to be
=
zijn
horse riding
=
paardrijden
I
=
ik
Introducing yourself
=
Jezelf voorstellen
it
=
het
married
=
getrouwd
my
=
mijn
near
=
dicht bij
never
=
nooit
often
=
vaak
police officer
=
de politieagent.
quite
=
best wel
she / they
=
zij
sometimes
=
soms
swimming / to swim
=
zwemmen
the aunt
=
de tante
the baby
=
de baby
the book
=
het boek
the brother
=
de broer
the builder
=
de bouwvakker
the bus driver
=
de buschauffeur
the businessman
=
de zakenman
the carpenter
=
de timmerman
the child
=
het kind
the chips
=
de patat
the cook
=
de kok
the cousin / the nephew
=
de neef
the daughter
=
de dochter
the electrician
=
de elektricien
the evening
=
de avond
the father
=
de vader
the football player
=
de voetballer
the garage
=
de garage
the grandfather
=
de opa
the grandmother
=
de oma
the grandparents
=
de grootouders
the hairdresser
=
de kapper / kapster
the hour
=
het uur
the job
=
de baan
the lesson
=
de les
the mechanic
=
de monteur
the mother
=
de moeder
the musician
=
de muzikant(e)
the name
=
de naam
the nursery
=
kinderdagverblijf
the parents
=
de ouders
the pilot
=
de piloot
the police officer
=
de politieagent
the sales assistant / the shop assistant
=
de verkoper
the secretary
=
de secretaresse
the sister
=
de zus
the son
=
de zoon
the student
=
de student
the teacher
=
de docent
the trainee
=
de stagiaire
the uncle
=
de oom
the waiter
=
de ober
the waitress
=
de serveerster
the year
=
het jaar
their
=
hun
them
=
hen
to
=
naar
to be called
=
heten
to be married
=
getrouwd zijn
to chat
=
chatten
to cook
=
koken
to cycle
=
fietsen
to dance
=
dansen
to dive
=
duiken
to eat
=
eten
to go clubbing
=
stappen
to listen
=
luisteren
to live
=
wonen
to marry
=
trouwen
to paint
=
schilderen
to play tennis
=
tennissen
to run
=
hardlopen
to shop
=
winkelen
to take photographs
=
fotograferen
to visit
=
bezoeken
to watch
=
kijken
we
=
wij
you
=
jij
your
=
jouw