- Frans Nederlands
- Quel temps fait-il ? = Wat voor weer is het?
- la météo = de weersverwachting
- Il fait soleil. = Het is zonnig. / De zon schijnt.
- Il fait beau. = Het is mooi weer.
- Il fait chaud. = Het is warm.
- Il fait froid. = Het is koud.
- Il fait 8 degrés. = Het is 8 graden.
- le degré = de graad
- Il pleut. = Het regent.
- Il neige. = Het sneeuwt.
- Il y a du vent. = Het waait.
- le vent = de wind
- Il y a des nuages. = Het is bewolkt.
- le nuage = de wolk
- Quel beau temps ! = Wat een mooi weer!
- aujourd'hui = vandaag
- Qu'est-ce qu'il fait froid ! = Wat is het koud!
- Quel temps de chien ! = Wat een hondenweer!
- actuellement = nu / op het moment
- Alger = Algiers
- Francfort = Frankfurt
- Londres = Londen
- Moscou = Moskou