- Frans Nederlands
- je dis = ik zeg
- je regarde = ik kijk naar
- je parle = ik praat / ik spreek
- l'argent (M) = het geld
- la maison = het huis
- grand = groot
- petit = klein
- ne … personne = niemand
- vrai = waar / echt
- faux = niet waar / nep
- donc = dus
- avant = voor
- depuis = sinds
- parce que = omdat
- beaucoup = veel
- mieux = beter
- après = na
- bonjour = hallo
- au revoir = tot ziens
- salut = hoi / doei