ES
EN
NL
FR
DE
IT
Aprender vocabulario
Sugerencias
Método de estudio
Inicio
Wozzol
Sugerencias
Método de estudio
Listas de vocabulario
Noticias
Aprender vocabulario
Si desea aprender más vocabulario en un idioma extranjero, háganoslo saber.
Póngase en contacto con nosotros
Lista de vocabulario
Listas de vocabulario
Frans
Malmberg
D'accord2
4vwo
4vwo-H5-FN
Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
Acciones
Lista abierta para aprender
Imprimir la lista como
flashcards
Exportar lista como archivo de texto
Frans
Nederlands
ainsi
=
zo
bénéficier de
=
profiteren van
bouger
=
zich verplaatsen / bewegen
délivrer
=
afgeven
dès
=
al vanaf
disponible
=
beschikbaar
faire des économies
=
besparen / sparen
la location
=
de verhuur
la période de pointe
=
de spitsperiode
les pays adhérents
=
de deelnemende landen
les places couchettes
=
de ligplaatsen
lorsque
=
wanneer
quel que
=
wat ook
accueillir
=
ontvangen
adresser
=
richten
appauvrir
=
verarmen
contenir
=
inhouden
embellir
=
mooier maken / mooier worden
enlaidir
=
lelijk maken / lelijk worden
frapper
=
treffen
grossir
=
dikker maken / dikker worden
jaunir
=
geel maken / geel worden
l’endroit / le lieu
=
de plaats
la côte
=
de kust
la rive
=
de oever
le fleuve
=
de rivier
noircir
=
zwart maken / zwart worden
opter
=
kiezen
pâlir
=
bleek worden
rafraîchir
=
verfrissen
rajeunir
=
jonger maken / jonger worden
rejoindre
=
zich voegen bij
s’enrichir
=
verrijken
salir
=
vuil maken / vuil worden
silencieux
=
stil
tenter
=
proberen
une altitude
=
een hoogte
vieillir
=
oud maken / oud worden
aborder
=
aanspreken
approfondi
=
diepgaander
bref
=
kortom
convivial
=
gezellig
de plus
=
bovendien
durant
=
tijdens
faire son droit
=
rechten studeren
la maîtrise
=
het diploma na vier jaar universitaire studie
le roi et la reine
=
de koning en de koningin
le colocataire
=
de medehuurder
le discours
=
de toespraak
le doyen
=
de decaan
le logement
=
de woonruimte
outre / sauf
=
behalve
prévoir
=
voorzien
rattraper
=
inhalen
renouveler
=
vernieuwen
se soumettre à
=
zich onderwerpen aan
supprimer
=
intrekken
un cours magistral
=
een hoorcollege
un expatrié
=
iemand die het vaderland verlaten heeft
un extrait
=
een fragment
une épreuve
=
een test
à cause du trafic
=
wegens het verkeer
à l’étranger
=
naar het buitenland
à plusieurs reprises
=
verschillende keren
aller de tel à tel endroit
=
van de ene naar de andere plek gaan
avoir l’occasion
=
de kans hebben
cela me prend quatre heures
=
dat kost me vier uur
Cologne
=
Keulen
desservir une gare
=
stoppen bij een station
devenir courant
=
gangbaar worden
emprunter un train
=
een trein nemen
est censé être rapide
=
wordt geacht snel te zijn
il me semble que
=
ik heb de indruk dat
l’escalier mécanique
=
de roltrap
la station de ski
=
het skigebied
mettre sept heures pour
=
er zeven uur over doen om
pendant toute l’année
=
gedurende het hele jaar
tout près de
=
heel dicht bij
L’Angleterre
=
Engeland
L’Allemagne
=
Duitsland
beaucoup de parallèles
=
veel overeenkomsten
une capitale
=
een hoofdstad
une ville de province
=
een provinciestad
le brassage international
=
het internationale leven
l’avantage
=
het voordeel
le glacier
=
de gletsjer
le mode de vie
=
de levensstijl
s’adapter
=
zich aanpassen
chez MacDo, il faut garder le sourire et la bonne humeur
=
bij McDonald’s moet je altijd glimlachen en goed gehumeurd zijn
il faut être dynamique, rapide et endurant
=
je moet dynamisch en snel zijn, met een goed uithoudingsvermogen
l’essentiel étant d’aimer les animaux
=
het belangrijkste is dat je van dieren houdt
une période demandée
=
een veelgevraagde periode
briller
=
schitteren
la terre
=
de aarde
le marin
=
de zeeman
la race
=
het ras
ennuyer
=
vervelen
la marche d’un escalier
=
de traptrede
s’apercevoir
=
bemerken / merken
vraiment
=
echt
certain
=
zeker
étonné
=
verbaasd
tout de même
=
toch
de toute façon
=
in elk geval
le sens
=
de betekenis
le plancher
=
de vloer
le morceau
=
het stuk
ralentir
=
vertragen
sauter
=
springen
s’éloigner de
=
zich verwijderen van
deviner
=
raden
invisible
=
onzichtbaar
le sable
=
het zand
partout
=
Overal
profond
=
diep
la vague
=
de golf
avancer
=
vooruitgaan
tout à coup
=
plotseling
en criant
=
schreeuwend
mouillé
=
nat
tellement
=
zozeer / zo
désirer
=
wensen
toucher
=
aanraken
ses pieds nus
=
zijn blote voeten
immédiatement
=
meteen
a suffi
=
was genoeg
de la musculation
=
spiertraining
l’alimentation
=
de voeding
le repos
=
de rust
supplémentaire
=
extra
pousser à
=
aanzetten tot
plus loin
=
verder
vaincre
=
overwinnen
se battre
=
vechten
désespérant
=
wanhopig makend
un cauchemar
=
een nachtmerrie
un fil
=
een draad
extraordinaire
=
buitengewoon
Qu’est-ce qui est dit de …?
=
Wat wordt er gezegd van ...?
Quelle sera la conséquence de ...?
=
Wat zal het gevolg zijn van ...?
Que veut dire la phrase suivante?
=
Wat betekent de volgende zin?
De quoi est-ce qu’on parle dans ...?
=
Waarover spreekt men in ...?
Quelle conclusion peut-on tirer des lignes 8-11?
=
Welke conclusie kan men trekken uit de regels 8-11?
À quoi sert ce passage?
=
Waar toe dient deze passage?
Comment peut-on résumer le contenu de cet alinéa?
=
Hoe kan men de inhoud van deze alinea samenvatten?
Pourquoi l’auteur dit-il cela?
=
Waarom zegt de schrijver dat?
Qu’est-ce que l’auteur veut montrer à l’aide de cet exemple?
=
Wat wil de schrijver aan de hand van dit voorbeeld aantonen?
Quel en est l’effet?
=
Wat is daarvan het gevolg?
Combien de questions est-ce que l’auteur pose?
=
Hoeveel vragen stelt de schrijver?
Quand est-ce que ce changement a eu lieu?
=
Wanneer heeft deze verandering plaatsgevonden?
Où a-t-on exprimé la même idée?
=
Waar heeft men hetzelfde idee onder woorden gebracht?
Lequel de ces sujets a-t-il traité?
=
Welke van deze onderwerpen heeft hij behandeld?
Est-ce que l’auteur est du même avis?
=
Heeft de schrijver dezelfde mening?