- Frans Nederlands
- déposer = afgeven
- faute de = bij gebrek aan
- l’unanimité = de eensgezindheid
- le prochain = de naaste
- la solidarité = de solidariteit
- l’exclusion = de uitsluiting
- le bénévole = de vrijwilliger
- la détresse = de wanhoop
- un salarié = een betaalde kracht
- une association = een vereniging
- le tract = het pamflet
- le chagrin = het verdriet
- vestimentaire = kleding
- défavorisé = minder bedeeld
- à but non lucratif = non-profit
- soutenir = ondersteunen
- retenir = onthouden
- émouvoir = ontroeren
- convaincre = overtuigen
- trier = sorteren
- démuni = straatarm
- venir en aide = te hulp schieten
- réconforter = troosten
- alimentaire = voedsel
- prévenir = waarschuwen
- oeuvrer = werkzaam zijn
- le villageois = de dorpeling
- la reconstruction = de wederopbouw
- un objectif = een doel
- le sentier = het pad
- falloir = nodig zijn
- accueillir = ontvangen
- inoubliable = onvergetelijk
- chaleureux = hartelijk / warm