Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Frans Nederlands
  • faire la cuisine = eten koken
  • les animaux = de dieren
  • le beurre = de boter
  • le panier = de mand
  • la boîte = de doos
  • l’oeuf = het ei
  • les courses = de boodschappen
  • faire les courses = boodschappen doen
  • à côté de = naast
  • mademoiselle = jongedame
  • Je voudrais … = Ik zou graag willen …
  • le plat du jour = de dagschotel
  • des légumes = groenten
  • un steak au poivre = een biefstuk met pepersaus / een biefstuk met peper
  • un saumon grillé = een gegrilde zalm
  • le supermarché = de supermarkt
  • une carte bancaire = een bankpas
  • en plastique = van plastic
  • une caisse = een kassa
  • trouver = vinden
  • l’oncle = de oom
  • la date = de datum
  • Je n’ai pas le temps. = Ik heb geen tijd.
  • la liste = de lijst
  • du lait = melk
  • travailler = werken
  • Combien de pommes? = Hoeveel appels?
  • le repas = de maaltijd
  • j’achète = ik koop
  • une tranche / une tranche de = een plak