ES
EN
NL
FR
DE
IT
Aprender vocabulario
Sugerencias
Método de estudio
Inicio
Wozzol
Sugerencias
Método de estudio
Listas de vocabulario
Noticias
Aprender vocabulario
Si desea aprender más vocabulario en un idioma extranjero, háganoslo saber.
Póngase en contacto con nosotros
Lista de vocabulario
Listas de vocabulario
Frans
Malmberg
D'accord3
4havo
4havo-H1-NF
Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
Acciones
Lista abierta para aprender
Imprimir la lista como
flashcards
Exportar lista como archivo de texto
Frans
Nederlands
mettre
=
aandoen van kleding / aandoen
sauf que
=
behalve dat
bientôt
=
binnenkort / bijna
le rendez-vous
=
de afspraak
le bracelet
=
de armband
le collier
=
de ketting
le jardin d’enfants
=
de speeltuin
tous les soirs / chaque soir
=
elke avond
faire la fête
=
feesten
avoir raison
=
gelijk hebben
assez
=
genoeg
volontiers
=
graag
l’emploi du temps
=
het lesrooster / het rooster
en tout cas
=
in ieder geval
faire du camping
=
kamperen
apporter
=
meenemen
mal
=
slecht
aller en boîte / sortir
=
uitgaan
obligatoire
=
verplicht
il fallait
=
we moesten + infinitief / we moesten
bosser
=
werken (pop.) / werken
blanc / blanche
=
wit
s’ennuyer
=
zich vervelen
comme d’habitude / comme toujours
=
zoals altijd
sans
=
zonder
C’est une bonne idée!
=
Dat is een goed idee!
C’est dommage.
=
Dat is jammer.
C'est top! / C'est cool! / C'est chouette!
=
Dat is leuk!
La fête commence à quelle heure?
=
Hoe laat begint het feest?
Je suis fort en / Je suis forte en
=
Ik ben goed in
Je suis nul en / Je suis nulle en
=
Ik ben slecht in
Parle-moi de / Raconte-moi
=
Vertel eens over
Qu’est-ce que tu as fait?
=
Wat heb jij gedaan?
Tu sais déjà ce que tu vas mettre?
=
Weet je al wat je gaat aandoen?
Qui as-tu en?
=
Wie heb je voor
C’est difficile. / C'est dur.
=
Dat is moeilijk.
le professeur / la professeur
=
de leraar
l’ambiance en classe
=
de sfeer in de klas
le redoublant / la redoublante
=
de zittenblijver
terminer / finir
=
eindigen
avoir l’air
=
er uitzien
il y a plus de
=
er zijn meer dan
bien se passer
=
goed verlopen
l’année dernière
=
het afgelopen jaar
la rentrée
=
het begin van het schooljaar
C’était affreux
=
Het was afschuwelijk.
Je ne connais personne.
=
Ik ken niemand.
Dans quelle classe?
=
In welke klas
avoir cours
=
les hebben
tranquille / calme
=
rustig
certains
=
sommigen
différent / différentes
=
verschillend
horrible / affreux
=
verschrikkelijk
raconter
=
vertellen
énervant / embêtant / ennuyeux
=
vervelend
On va voir pour la suite
=
We zullen het verder zien