ES
EN
NL
FR
DE
IT
Aprender vocabulario
Sugerencias
Método de estudio
Inicio
Wozzol
Sugerencias
Método de estudio
Listas de vocabulario
Noticias
Aprender vocabulario
Si desea aprender más vocabulario en un idioma extranjero, háganoslo saber.
Póngase en contacto con nosotros
Lista de vocabulario
Listas de vocabulario
Frans
Malmberg
D'accord3
4havo
4havo-H6-FN
Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
Acciones
Lista abierta para aprender
Imprimir la lista como
flashcards
Exportar lista como archivo de texto
Frans
Nederlands
accueillir / recevoir
=
ontvangen
en premier lieu
=
in de eerste plaats
essentiellement
=
voornamelijk
étroit
=
nauw / smal
gourmand
=
voor fijnproevers
la cave
=
de kelder
la commune
=
de gemeente
la dégustation
=
het proeven
la vigne
=
de wijngaard
le chèvre
=
de geit
le fromage
=
de kaas
le guide
=
de gids
le plat de résistance
=
het hoofdgerecht
le site
=
de bezienswaardigheid / het natuurgebied
le vignoble
=
het wijnbouwgebied / de wijngaard
le viticulteur
=
de wijnboer
lorsque
=
wanneer / als
médiéval / médiévale
=
middeleeuws
ne que / ne … que
=
slechts / alleen maar
plein de
=
veel / een heleboel
une hôtesse d’accueil
=
een gastvrouw
uniquement
=
alleen maar
l’eau potable
=
het drinkwater
l’itinéraire
=
de route
la prestation
=
de dienstverlening
le paysage
=
het landschap
léger
=
licht
louer
=
huren / verhuren
pédaler
=
fietsen
recommander
=
aanbevelen
relier
=
verbinden
s’adapter à
=
zich aanpassen aan
un accueil
=
een ontvangst
un hébergement
=
een onderdak / huisvesting
assister à
=
bijwonen
au sommet de
=
op de top van
calculer
=
berekenen / uitrekenen
contempler
=
bewonderen
flâner
=
slenteren
l’ascenseur
=
de lift
l’escalade
=
de beklimming
la destination
=
de bestemming
la marche
=
de traptrede
le rocher
=
de rots
les plus fréquentées
=
de meest bezochte
s’asseoir
=
gaan zitten / zitten
un employé
=
een werknemer
une tour
=
een toren
entouré de
=
omringd door
considérer
=
beschouwen
élever
=
kweken / fokken
soutenir
=
ondersteunen
survivre
=
overleven
tomber malade
=
ziek worden
une huître
=
een oester
une obligation
=
een verplichting
accélérer
=
versnellen
des produits manufacturés
=
afgewerkte producten
échapper
=
ontglippen / ontvluchten
imbattable
=
onverslaanbaar
l’or
=
het goud
la domination
=
de heerschappij
le savoir-faire
=
de knowhow / de kennis / de kennis van zaken
un phare
=
een vuurtoren