ES
EN
NL
FR
DE
IT
Aprender vocabulario
Sugerencias
Método de estudio
Inicio
Wozzol
Sugerencias
Método de estudio
Listas de vocabulario
Noticias
Aprender vocabulario
Si desea aprender más vocabulario en un idioma extranjero, háganoslo saber.
Póngase en contacto con nosotros
Lista de vocabulario
Listas de vocabulario
Frans
Malmberg
D'accord3
56v
5-6vwo-H6-NF
Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
Acciones
Lista abierta para aprender
Imprimir la lista como
flashcards
Exportar lista como archivo de texto
Frans
Nederlands
le test d’orientation professionnelle
=
de beroepskeuzetest
le salon
=
de beurs (bijeenkomst)
la bourse
=
de beurs (financieel)
la brochure
=
de brochure
le conseiller d’orientation
=
de decaan
la fac
=
de faculteit
le choix
=
de keuze
la journée portes ouvertes
=
de open dag
la formation
=
de opleiding
le conseil
=
de raad / de tip
les projet d’avenir
=
de toekomstplannen
un stagiaire
=
een stagiair(e)
une université
=
een universiteit
la profession
=
het beroep
le bénévolat
=
het vrijwilligerswerk
améliorer
=
verbeteren
bosser
=
werken
Je ne veux pas de cela !
=
Dat wil ik niet!
C’est un emploi plein d’avenir.
=
Dit is een baan met toekomst.
Je suis content(e) que … (+ subjonctif)
=
Ik ben blij dat
Je n’ai pas encore fait de choix.
=
Ik heb nog geen keuze gemaakt.
Je veux que … (+ subjonctif)
=
Ik wil dat
J’aimerais devenir vétérinaire.
=
Ik wil graag dierenarts worden.
J’aimerais habiter une chambre.
=
Ik zou graag op kamers willen gaan.
Tu as encore le temps de réfléchir.
=
Je hebt nog tijd genoeg om na te denken.
Ça te dit quelque chose ?
=
Lijkt je dat wat?
Beaucoup de choses m’intéressent.
=
Veel dingen interesseren mij.
Il te faut une formation spéciale.
=
Je hebt een specifieke opleiding nodig.
Tu sais déjà quelles études tu veux faire ?
=
Weet je al wat je wilt studeren?
accessible
=
bereikbaar
en plus
=
daar bovenop
le patrimoine
=
het erfgoed
être logé
=
gehuisvest zijn
l’agence
=
het kantoor
les frais
=
de kosten
être formé à
=
les krijgen in
bordé de
=
omgeven door
un hébergement
=
een onderkomen
un espace
=
een ruimte
être équipé de
=
uitgerust zijn met
le séjour
=
het verblijf
être situé
=
zich bevinden
Tout ce que l’équipe offre.
=
Alles wat het team aanbiedt.
Le voyage n’est pas compris.
=
De reis is niet inbegrepen.
L’accent est mis sur
=
Het accent ligt op
Le climat y est agréable.
=
Het klimaat is er aangenaam.
Le séjour comprend
=
Het verblijf omvat
Le travail se prolonge par
=
Het werk gaat verder met
Des idées pour vous divertir.
=
Ideeën om u te ontspannen.
En chambre individuelle.
=
In een eenpersoonskamer.
Au coeur de la ville.
=
In het midden van de stad.
Sur votre demande.
=
Op uw aanvraag.
Nous sommes logés en famille d’accueil.
=
Wij zijn bij een gastgezin ondergebracht.
Vous choisissez ce que vous voulez faire.
=
U kiest wat u wilt doen.