ES
EN
NL
FR
DE
IT
Aprender vocabulario
Sugerencias
Método de estudio
Inicio
Wozzol
Sugerencias
Método de estudio
Listas de vocabulario
Noticias
Aprender vocabulario
Si desea aprender más vocabulario en un idioma extranjero, háganoslo saber.
Póngase en contacto con nosotros
Lista de vocabulario
Listas de vocabulario
Frans
Malmberg
D'accord3
5havo
5havo-M3-NF
Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
Acciones
Lista abierta para aprender
Imprimir la lista como
flashcards
Exportar lista como archivo de texto
Frans
Nederlands
Le ménage n’est pas fait dans ma chambre.
=
De kamer is niet schoongemaakt.
réserver une chambre
=
een kamer reserveren
Je suis désolé.
=
Het spijt me.
inclus
=
inbegrepen
La connexion Internet ne marche pas.
=
Internet doet het niet.
Pouvez-vous épeler votre nom ?
=
Kunt u uw naam spellen?
C’est Monique à l’appareil.
=
U spreekt met Monique.
Qu’est-ce que je peux faire pour vous ?
=
Wat kan ik voor u doen?
sans frais
=
zonder kosten
à l’approche de
=
bij het naderen van
fou
=
gek
la salle de classe
=
het klaslokaal
Il a peur.
=
Hij is bang.
Il passe son temps à réviser.
=
Hij is de hele tijd aan het repeteren.
Il est fâché.
=
Hij is kwaad.
Je ne suis pas prêt.
=
Ik ben niet klaar.
Je me plais à l’école.
=
Ik vind het leuk op school.
Il ne faut pas exagérer.
=
Je moet niet overdrijven.
Tu as l’air inquiet.
=
Je ziet er ongerust uit.
Mon iPhone est éteint.
=
Mijn iPhone is uit.
faire une séance de travail en commun
=
samen werken, gezamenlijk werken
gâcher
=
verknoeien
gai
=
vrolijk
Il faut se dépêcher.
=
We moeten opschieten.
Nous sommes surpris.
=
Wij zijn verbaasd.
Ah non !
=
Nee toch!
Ces films se ressemblent.
=
Die films lijken op elkaar.
Vraiment ?
=
Echt waar?
un joueur de très haut niveau
=
een speler van heel hoog niveau
Il passe encore un très bon film.
=
Er draait nog een heel goede film.
Je vous en prie.
=
Graag gedaan, Geen dank.
drôle
=
grappig
passer une bonne semaine
=
een leuke week hebben
Le début était ennuyeux.
=
Het begin was saai.
Tu as trouvé le film comment ?
=
Hoe vond je de film?
Je vous remercie de votre attention.
=
Ik bedank u voor uw aandacht.
Je t’offre un cinéma.
=
Ik bied je een bioscoopje aan.
J’ai trouvé le film prenant.
=
Ik vond de film boeiend.
en plein air
=
in de open lucht
Ah ça alors !
=
Nou zeg!
Ah bon ?
=
O ja?
Ah zut !
=
Verdorie!
nul
=
waardeloos
Je m’excuse.
=
Ik bied mijn excuses aan.
Je n’ai pas le choix.
=
Ik heb geen keuze.
J’aimerais avoir une nouvelle facture.
=
Ik wil graag een nieuwe factuur.
Je voudrais porter plainte.
=
Ik wil een klacht indienen.
être remboursé
=
geld terugkrijgen
Qu’est-ce qui s’est passé avec l’appareil ?
=
Wat is er gebeurd met het apparaat?
Pourriez-vous résoudre le problème ?
=
Kunt u het probleem verhelpen?
pour compenser
=
om het goed te maken
un avoir
=
een tegoedbon
faire du bruit
=
lawaai maken
Quel est le délai de livraison de ?
=
Wat is de levertijd van?
éteindre
=
uitzetten (van apparaat)
une erreur
=
een vergissing
Je suis désolé !
=
Wat vervelend!
voler des affaires
=
spullen stelen
des affaires de valeur
=
waardevolle spullen
les serviettes
=
de handdoeken
Ça aurait pu être pire.
=
Het had erger kunnen zijn.
emmener
=
meenemen
une assurance voyage
=
een reisverzekering
déclarer un vol
=
een diefstal aangeven
un guichet
=
een loket
mettre son poids sur le pied
=
op de voet staan
Il n’y a pas de fracture ?
=
Is er niets gebroken?
une radiographie
=
een (röntgen)foto
reposer
=
rust houden
Pouvez-vous me prêter des serviettes ?
=
Kunt u mij handdoeken lenen?
se tromper de train
=
de verkeerde trein nemen
retourner à
=
terugreizen naar
embaucher
=
aannemen
l’entraînement des jeunes
=
de jeugdtraining
les frais de voyage
=
de reiskosten
la collaboration
=
de samenwerking
résoudre une querelle
=
een ruzie oplossen
une tente emportée par le vent
=
een weggewaaide tent
C’était un privilège de ...
=
Het was een voorrecht te ...
Il a de bons contacts avec les gens.
=
Hij kan goed met mensen omgaan.
Quel sera mon salaire ?
=
Hoeveel ga ik verdienen?
Je travaille comme volontaire.
=
Ik doe vrijwilligerswerk.
J’ai trouvé l’annonce sur Internet.
=
Ik heb de advertentie op internet gevonden.
J’ai passé un été formidable.
=
Ik heb een geweldige zomer gehad.
Je peux résoudre des problèmes.
=
Ik kan problemen oplossen.
J’apprends vite.
=
Ik leer snel.
Ce job m’intéresse.
=
Ik vind die baan interessant.
coopérer
=
samenwerken
Vous avez fait une bonne impression.
=
U heeft een goede indruk gemaakt.
Je termine mon emploi aujourd’hui.
=
Vandaag stopt mijn werk.
Elle sait motiver les enfants.
=
Zij kan kinderen motiveren.
l’origine des habitants
=
de herkomst van de bewoners
Je ne le sais pas encore exactement.
=
Ik weet het nog niet precies.
mes premières expériences
=
mijn eerste ervaringen
Quelles activités y a-t-il ?
=
Wat is er te doen?
se sentir chez soi
=
zich thuis voelen
faire signe
=
een teken geven
Mettre le petit-déjeuner dans la cuisine.
=
Het ontbijt in de keuken zetten.
le frigo
=
de koelkast
faire du café
=
koffie zetten
la cafetière
=
koffiezetapparaat
faire de la publicité
=
reclame maken
Vous pouvez garder la clé.
=
U kunt de sleutel (bij u) houden.
Quel est ton hobby ?
=
Wat is je hobby?
Que désirez-vous comme petit-déjeuner ?
=
Wat wilt u als ontbijt?