Pallas

Woordenlijsten Pallas

Hier vind je de woordenlijsten van Pallas van Eisma. Leer de woordjes makkelijk met Wozzol.

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Oudgrieks Nederlands
  • ἀποκρίνομαι = antwoorden
  • εἴτε . . . εἴτε = of . . . of, hetzij . . . hetzij
  • ἡ αἰδώς (αἰδοῦς) = schaamte / gêne / respect / ontzag
  • λούομαι = zich wassen
  • ἡ ἐσθής (ἐσθῆτος) = kleding
  • νέμω = verdelen / toedelen
  • ἀφικνέομαι, aor. ἀφικόμην (εἰς + acc.) = (aan)komen (in) / bereiken / arriveren
  • φοβέομαι = bang zijn (voor) / vrezen
  • πάσχω, aor. ἔπαθον = lijden / te verduren hebben / ondervinden / ervaren
  • ἐπεί, ἐπειδή = toen / nadat (+ verleden tijd) / aangezien / nu (als voegwoord)
  • ἀγαθός = goed
  • ἐπιμελέομαι + gen. = zorgen voor / zich bekommeren om
  • οὔπω / οὐ . . . πω = nog niet
  • ἔρχομαι, aor. ἦλθον = gaan / komen
  • ἡ θυγάτηρ (θυγατρός) = dochter
  • ἅπτομαι + gen. = aanpakken / vastpakken
  • θεάομαι = bekijken / beschouwen
  • παρέσχον (inf. παρασχεῖν) = ik gaf / ik verschafte (aor. Van παρέχω)
  • ἡ κόρη = meisje
  • παρίσταμαι + dat. = bijstaan / helpen
  • παρακελεύομαι + dat. = aansporen
  • τὸ εἷμα (εἵματος) = kleding(stuk) / (mv) kleren / kleding
  • γυμνός = naakt / onbedekt
  • ἐπιλανθάνομαι + gen. = vergeten
  • ὁ ὦμος = schouder
  • λούω = wassen
  • κεῖμαι = liggen
  • γαμέομαι = trouwen (onderwerp: de vrouw)
  • ἀνίσταμαι = opstaan
  • ἡγέομαι + dat. = leiden / voor(op)gaan
  • βούλομαι = willen
  • ἡ εὐτυχία = succes / geluk / voorspoed
  • ἐγείρομαι = wakker worden
  • ἵσταμαι = gaan staan / blijven staan
  • παρά + acc. = naar (van personen)
  • ὁ ποταμός = rivier
  • ἄπειμι, inf. ἀπεῖναι = afwezig zijn / verwijderd zijn
  • ὁ πόντος = zee
  • ἐπίσταμαι = weten / kennen / kunnen
  • δύναμαι = kunnen
  • Διός, Διί, Δία (gen., dat., acc.) = Zeus
  • φαίνω, aor. ἔφηνα = tonen / laten zien
  • φαίνομαι = verschijnen / schijnen (te) / toeschijnen
  • παρασκευάζω = klaarmaken / gereedmaken
  • αἰδέομαι + inf. + acc. = zich schamen om / ontzag hebben voor / respecteren
  • ἡ χάρις (χάριτος, acc. χάριν) = charme / gunst / dank
  • κάθημαι = zitten
  • γίγνομαι, aor. ἐγενόμην = geboren worden / ontstaan / worden (als koppelwerkwoord) / gebeuren
  • παρά + dat. = bij
  • ἥδομαι + dat. = blij zijn met / zich verheugen over