Pallas

Woordenlijsten Pallas

Hier vind je de woordenlijsten van Pallas van Eisma. Leer de woordjes makkelijk met Wozzol.

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Oudgrieks Nederlands
  • μάχομαι = strijden / vechten
  • ὑπό + acc. = (naar) onder
  • λανθάνω + acc. = verborgen zijn voor / ontgaan aan / onopgemerkt blijven (door) / ongemerkt…
  • διατελέω + partic. = iets blijven doen / voortdurend...
  • ἐπειδάν ( = ἐπειδὴ ἄν) + conj.
  • τέμνω = snijden
  • γυμνάζω = oefenen / trainen
  • ὁ κύκλος = cirkel / kring
  • ἡ μηχανή = werktuig / (hulp)middel
  • νόμος = gewoonte / wet
  • συνίημι, partic. συνιείς (συνιέντος) = begrijpen
  • ὁ μὲν...ὁ δέ = de een...de ander
  • καρτερός = sterk / krachtig
  • εἶς (ἑνός), μία (μιᾶς), ἕν (ἑνός) = één (telwoord)
  • τὸ μὲν...τὸ δέ = het een...het ander
  • θέω = rennen / snellen
  • ὁ ἀγών (ἀγῶνος) = (wed)strijd
  • ἡ ἐπιθυμία = begeerte / verlangen
  • οἱ μὲν...οἱ δέ = sommigen...anderen
  • γυμνάζομαι = (zich) oefenen / trainen
  • τὰ μὲν...τὰ δέ = sommige(n)...andere(n)
  • αἰσχρός = schandelijk / lelijk
  • ἔφη = hij zei (imperfectum van φημί)
  • ἐπιτίθεμαι, aor. ἐπεθέμην + dat. = aanvallen
  • ὁπότε = wanneer / telkens wanneer
  • ἀνόσιος = goddeloos
  • τρεῖς, τρία = drie (mnl. / vrl., onz.)
  • τὸ ἆθλον = (wedstrijd) prijs
  • ἡ ἰσχύς (ἰσχύος) = kracht
  • ἑκών (ἑκόντος), ἑκοῦσα, ἑκόν (ἑκόντος) = vrijwillig / expres
  • ἀσθενής (ἀσθενοῦς) = zwak
  • εἰ δὲ μή = als niet / zo niet / anders
  • ὁ διδάσκαλος = leraar
  • ἄρχομαι (+ gen. / partic.) = beginnen (met / te)
  • ἔμαθον = ik leerde kennen / ik begreep / ik vernam (aor. van μανθάνω)
  • τὸ ποίημα (ποιήματος) = gedicht
  • ὁ ποιητής = dichter
  • κοινός = gemeenschappelijk
  • ἀνέχομαι, aor. ἀνεσχόμην (+ partic.) = het verdragen (om / te)
  • τὸ γυμνάσιον = sportschool
  • ἀπορέω = in onzekerheid verkeren / niet weten
  • ὀρθός = rechtop / juist
  • ἡ σκιά = schaduw / schim (van de dode)
  • ἐπιχειρέω + inf. = ondernemen / overgaan tot / proberen
  • τυγχάνω, aor. ἔτυχον + gen. = treffen / krijgen / toevallig… / het treft zo / dat...
  • ἀναγκάζω = dwingen / noodzaken
  • πορεύομαι = gaan / reizen