- Spaans Nederlands
- ¿Qué hora es? = hoe laat is het?
- la hora = het uur
- Es la … = Het is … uur
-
Son las … / Es la …
Het is … uur
- Son las … = Het is … uur
-
Son las … / Es la …
Het is … uur
- de la mañana = ‘s ochtends
- la mañana = de ochtend
- temprano = vroeg
- ¿Tienes hora? = Weet je hoe laat het is?
- Son las tres y cuarto. = Het is kwart over drie.
- Son las tres y media. = Het is half vier.
- ¡Claro que sí! = Natuurlijk! / Dat spreekt vanzelf!
- Son las tres menos cuarto. = Het is kwart voor 3.
- llegar tarde = te laat komen
- ¿A qué hora …? = Hoe laat …?
- cerrar = sluiten
- la piscina = het zwembad
- A la una = Om een uur.
- A las tres. = Om drie uur.
- ver la tele = tv-kijken
- la televisión = de televisie
- la tele = de tv
- el minuto = de minuut
- Son las … menos … = Het is … voor …
- el reloj = het horloge
- diferente = verschillend / anders
- de la noche = ‘s avonds / ‘s nachts
- la noche = de nacht / de (late) avond
- de la tarde = ‘s middags / ‘s avonds
- la tarde = de (na)middag / de (vroege) avond