Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Spaans Nederlands
  • abril = april
  • aburrido / -a = saai
  • activo / -a = actief
  • administrativo / -a = administratief medewerker / -ster
  • afición = hobby
  • agencia de viajes = reisbureau
  • agenda = agenda
  • agosto = augustus
  • ahora = nu
  • alegre = vrolijk
  • algo = iets
  • alto / -a = lang (van personen) / hoog
  • alumno / -a = leerling / -e
  • amable = vriendelijk
  • amarillo / -a = geel
  • amiga (v) = vriendin
  • anfitrión / -a = gastheer / -vrouw
  • animador turístico = animatiemedewerker
  • animadora turística = animatiemedewerkerster
  • animal = dier
  • año = jaar
  • apártate = aan de kant
  • ayudante de cocina = keukenhulp, keukenmedewerker
  • azafato / -a = steward / -ess, host / -ess
  • auxiliar de vuelo = steward / -ess
  • azul = blauw
  • bailar = dansen
  • bajo, -a = klein (van personen) / laag
  • bien = goed (bijwoord)
  • bien hecho = goed gedaan
  • blanco, -a = wit
  • bocadillo = belegd broodje
  • bolígrafo = balpen
  • buenos días = Goedemorgen
  • burro = ezel
  • caballo = paard
  • caliente = warm, heet
  • camarera = serveerster
  • camarero = ober
  • carácter = karakter
  • casa = huis
  • castaño, -a / marrón = bruin
  • catorce = veertien
  • cauteloso, -a = voorzichtig
  • chatear = chatten
  • chica = meisje
  • chico = jongen
  • chocolate = chocolade
  • cine = bioscoop / film
  • ciudad = stad
  • coche = auto
  • cocinar = koken
  • cocinero, -a = kok / -kin
  • cocodrilo = krokodil
  • color = kleur
  • ¿Cómo? = Hoe?
  • ¿Cómo se llama usted? = Hoe heet u?
  • ¿Cómo te llamas? = Hoe heet je?
  • Comunidad Autónoma = deelstaat van Spanje
  • con = met
  • con gas = met koolzuur
  • conejo = konijn
  • conocer = kennen
  • cooperativo / -a = bereid tot samenwerken
  • cortés = beleefd
  • cotilla = roddelachig
  • cuaderno = schrift
  • cuadrado = vierkant
  • ¿Cuál? = Wat (in bijv. “Wat is je naam?”)
  • ¿Cuándo? = Wanneer?
  • ¿Cuánto / -a (s)? = Hoeveel?
  • ¿Cuánto cuesta…? = Hoeveel kost…?
  • ¿Cuánto es? = Hoeveel is het?
  • cumpleaños = verjaardag
  • de = uit
  • delgado / -a = slank
  • dependiente / -a v = erkoper / verkoopster
  • deporte = sport
  • descansáis = jullie rusten uit
  • descansar = uitrusten
  • descargar = downloaden
  • descuidado / -a = slordig
  • despacio / lento, -a = langzaam
  • diciembre = december
  • diecinueve = negentien
  • dieciocho = achttien
  • dieciséis = zestien
  • diecisiete = zeventien
  • doce = twaalf
  • dónde = waar
  • dormir = slapen
  • dormir hasta tarde = uitslapen
  • edad = leeftijd
  • eficaz = efficiënt
  • egoísta = egoïstisch
  • el = de / het (mnl.)
  • él = hij
  • elefante = olifant
  • ella = zij (enkelvoud)
  • ellas = zij (alleen vrouwen)
  • ellos = zij (meervoud)
  • e-mail = e-mail
  • empleado / -a = medewerker / -ster
  • empresario / -a = ondernemer
  • en = in / op (bijv.: op kantoor)
  • encanta: me encanta / me encanta = ik ben dol op
  • enero = januari
  • eres bent = jij bent
  • es bent = u bent
  • es is = hij / zij / het is
  • es verdad = het is waar
  • escuchar = luisteren
  • escuchar música = naar muziek luisteren
  • eso = dat (onbepaald)
  • España = Spanje
  • español / -a = Spaans
  • estudiar = studeren
  • estudio = studeer: ik studeer
  • estudioso / -a = leergierig / ijverig
  • euro (m) = euro
  • familia = familie, gezin
  • fanfarrón / -a = opschepperig
  • favorito / -a = favoriet
  • febrero = februari
  • fiel = trouw
  • físicamente = lichamelijk
  • forma de estado = staatsvorm
  • forman = vormen: (zij) vormen
  • fresa = aardbei
  • gas = koolzuur
  • gata = kat, poes
  • gato = kater
  • gracias = bedankt
  • guía turístico / -a = reisleider / -ster
  • guía = gids
  • gustar = bevallen, leuk vinden, lekker vinden, houden van
  • gustaría : me gustaría / me gustaría = ik zou graag willen
  • habitante = inwoner
  • hablador / -a = spraakzaam
  • hacer = maken, doen
  • hacer deporte = sporten
  • hacer juegos de ordenador = computerspelletjes doen
  • hacer teatro = toneel spelen
  • haces = doet : (jij) doet
  • hagas : no hagas eso / no hagas eso = doe dat niet
  • hámster = hamster
  • helado = ijs
  • helado de chocolate = chocoladeijsje
  • helado de fresa = aardbeienijsje
  • helado de limón = citroenijsje
  • helado de vainilla = vanilleijsje
  • hermana = zus / zusje
  • hijo = zoon
  • hijos = kinderen
  • holandés = Nederlander
  • hombre = man
  • hotel = hotel
  • impaciente = ongeduldig
  • informador turístico = toeristisch
  • informadora turística = informatiemedewerker / -ster
  • inglés = Engelsman
  • insecto = insect
  • inteligente = intelligent
  • invito = ik trakteer
  • ir = gaan
  • ir al cine = naar de film gaan
  • ir de compras = winkelen
  • IVA = BTW
  • jamón = ham
  • jefa = cheffin
  • jefe = chef
  • jefe de estado = staatshoofd
  • jirafa = giraffe
  • juego de ordenador = computerspelletje
  • julio = juli
  • junio = juni
  • kilómetro = kilometer
  • lección = les
  • leer = lezen
  • león = leeuw
  • libro = boek
  • limón = citroen
  • lince = lynx
  • listo, -a = slim
  • lobo = wolf
  • los = de (mannelijk meervoud)
  • madre = moeder
  • mal = slecht
  • marzo = maart
  • más = meer, meest
  • más despacio, por favor = langzamer, alstublieft
  • mascota = huisdier
  • mayo = mei
  • me gusta = ik houd van
  • me llamo = heet: ik heet
  • mentiroso / -a = leugenachtig
  • mes = maand
  • mi = mijn
  • mochila = rugzak
  • monarquía = monarchie
  • monarquía parlamentaria = parlementaire monarchie
  • monitor / -a de deporte = sportleider / -ster
  • monitor / -a de natación y = aqua and leisure host
  • de tiempo libre = vrije tijd
  • moreno / -a = donkerharig
  • móvil = mobiele telefoon
  • mujer = vrouw
  • musculoso / -a = gespierd
  • música = muziek
  • nacionalidad = nationaliteit
  • naranja = oranje
  • negro / -a = zwart
  • nervioso / -a = nerveus
  • no = niet, nee, geen
  • noche = nacht, avond
  • nosotras = wij (alleen vrouwen)
  • nosotros = wij
  • noviembre = november
  • número = nummer
  • número de teléfono = telefoonnummer
  • octubre = oktober
  • oficina = kantoor
  • ojo = oog
  • ¡Ojo! = Let op!
  • olor = geur
  • once = elf
  • ordenador = computer
  • organizado / -a = gestructureerd
  • oso (m) = beer
  • otro / -a = (een) andere / nog een
  • oveja = schaap
  • paciente = geduldig
  • paella = paella
  • país = land
  • pájaro = vogel
  • papelera = prullenbak
  • para = voor, om te
  • parece = lijkt: (het) lijkt
  • peces = vissen
  • pelirrojo / -a = roodharig
  • pelo = haar
  • perezoso / -a = lui
  • pero = maar
  • perro = hond
  • persona = persoon
  • pesimista = pessimistisch
  • pez = vis
  • piscina = zwembad
  • pizarra = schoolbord
  • población = bevolking
  • por favor = alstublieft, alsjeblieft
  • porque = omdat
  • presidente de gobierno = minister-president
  • presumido / -a = verwaand
  • prima = nicht
  • primo = neef
  • profeso de natación = zweminstructeur
  • pueblo = dorp
  • puede = hij/zij kan/ u kunt
  • ¿Puede repetir? = Kunt u het herhalen?
  • puntual = punctueel
  • que = dat
  • qué = wat, welk
  • ¿Qué tal? = Hoe gaat het?
  • ¡Que quema! = Het is erg heet!
  • queso = kaas
  • quieres = wilt: (jij) wilt
  • quince = vijftien
  • ratón = muis
  • recepcionista = receptionist(e)
  • regordete / -a = mollig
  • regular = het gaat wel
  • reino = koninkrijk
  • repetir = herhalen
  • revoltoso / -a = wild
  • rojo / -a = rood
  • rotulador = viltstift
  • rubio / -a = blond
  • rubio / -a oscuro / -a = donkerblond
  • S.M. (Su Majestad) = Zijne Majesteit
  • salir por ahí = uitgaan
  • se llama = hij / zij / u heet
  • secretario = secretaris
  • secretaria = secretaresse
  • semana = week
  • señorita = jongedame
  • septiembre = september
  • serpiente = slang
  • simpático / -a = sympathiek
  • sin = zonder
  • sin gas = zonder koolzuur
  • soltero / -a = vrijgezel
  • son = zijn: (zij) zijn
  • soy = ben: ik ben
  • superficie = oppervlakte
  • te invito = ik trakteer (je)
  • tele = t.v.
  • telefonista = telefonist / -e
  • teléfono = telefoon
  • ¡Ten cuidado! = Wees voorzichtig!
  • tener = hebben (bezitten)
  • tengo = ik heb
  • territorio = grondgebied
  • tienda = winkel
  • tienen = hebben: (zij) hebben
  • Tienen dos años. = Zij zijn twee jaar oud.
  • tienes = jij hebt
  • tigre = tijger
  • tocar = bespelen (van instrument)
  • tocar un instrumento = een instrument bespelen
  • toma = alsjeblieft (als je wat geeft) / hij / zij / u neemt
  • tomar = nemen / drinken
  • tomas = jij neemt
  • tome usted = alstublieft (als je wat geeft)
  • tonto / -a = dom
  • trabajador / -a = ijverig
  • trabajamos = wij werken
  • tranquilo / -a = rustig
  • trece = dertien
  • tu = jouw
  • = jij
  • turismo = toerisme
  • un = een (voor een mannelijk woord)
  • una = een (voor vrouwelijk woord)
  • uno = een
  • uno de queso = eentje met kaas
  • usted = u (enkelvoud)
  • ustedes = u (meervoud)
  • vaca = koe
  • vainilla = vanille
  • veinte = twintig
  • ver = zien
  • ver la tele = t.v. kijken
  • verano = zomer
  • verdad = waarheid
  • violeta = paars
  • vosotras = jullie (alleen vrouwen)
  • vosotros = jullie
  • voy tirando = zo z’n gangetje
  • y = en
  • yo = ik
  • zumo (m) de tomate = tomatensap