Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Spaans Nederlands
  • la entrada = de ingang
  • la casa = het huis
  • las casas = de huizen
  • la radio = de radio
  • las radios = de radio’s
  • la cama = het bed
  • las camas = de bedden
  • el plano = de plattegrond
  • los planos = de plattegronden
  • el euro = de euro
  • cien euros = 100 euro
  • el alfabeto = het alfabet
  • el alfabeto telefónico = het telefoonalfabet
  • la autocaravana = de camper
  • una autocaravana = een camper
  • la tienda = de winkel / de tent
  • una tienda = een winkel / tent
  • ochenta y nueve = 89
  • veintiuno - veintidós - veintitrés - veinticuatro, etc. = 21, 22, 23, 24, enz.
  • cien - ciento diez - ciento cuarenta y tres = 100, 110, 143
  • doscientos - trescientos -cuatrocientos - quinientos = 200, 300, 400, 500
  • seiscientos - setecientos -ochocientos - novecientos = 600, 700, 800, 900
  • novecientos sesenta y cinco = 965
  • doscientos coches = 200 auto’s (mannelijk)
  • doscientas camas = 200 bedden (vrouwelijk)
  • mil - dos mil - veinte mil = 1000 - 2000 - 20.000
  • setenta y siete mil - cien mil = 77.000 - 100.000
  • un millón - cinco millones = 1 miljoen - 5 miljoen
  • dieciséis millones = 16 miljoen
  • caro = duur
  • el hotel caro = het dure hotel (enkelv.)
  • la casa cara = het dure huis
  • los hoteles caros = de dure hotels (meerv.)
  • las casas caras = de dure huizen
  • el hotel = het hotel
  • un hotel = een hotel
  • el niño = het kind/ het jongetje
  • los niños = de kinderen
  • la mujer = de vrouw
  • las mujeres = de vrouwen
  • el señor = de heer
  • los señores = de heren/de heer en
  • el huésped = de gast
  • los huéspedes = de gasten
  • el turismo = het toerisme
  • el problema = het probleem
  • un problema = een probleem
  • los problemas = de problemen
  • unos problemas = enkele problemen
  • la foto = de foto
  • esta foto = deze foto
  • la carta = de brief
  • el comedor = de eetzaal
  • el agente = de agent
  • el agente de policía = de politieagent
  • el gerente = de bedrijfsleider
  • el camarero = de ober
  • un mapa = een landkaart
  • la postal = de ansichtkaart
  • el billete = het kaartje
  • la tarjeta de crédito = de creditcard
  • el cheque = de chèque
  • blanco = wit
  • un coche blanco = een witte auto (mnl.)
  • una casa blanca = een wit huis
  • coches blancos = witte auto’s
  • casas blancas = witte huizen
  • negro = zwart
  • uno - dos - tres - cuatro -cinco - seis - siete - ocho-nueve-diez = een t/m tien
  • dormir(ue) = slapen
  • duermo = ik slaap
  • escribir = schrijven
  • escribo = ik schrijf
  • ¿Cómo? = Hoe?
  • se escribe = wordt geschreven / men schrijft
  • ¿Cómo se escribe? = Hoe wordt het geschreven?
  • subir = bestijgen / instappen
  • subo = ik bestijg / stap in
  • comer = eten
  • como = ik eet
  • deletrear = spellen
  • deletreo = ik spel
  • deletreamos = wij spellen
  • se = men
  • se deletrea = men (je) spelt / wordt gespeld
  • ¿Cómo se deletrea? = Hoe spel je dat? / Hoe wordt dat gespeld?
  • Hola = Hallo
  • el tiempo = het weer / de tijd
  • Hace buen tiempo = Het is mooi weer
  • Hace mal tiempo = Het is slecht weer
  • Hace sol = De zon schijnt
  • Soy / Yo soy = Ik ben / IK ben
  • Eres / Tú eres = Jij bent / JIJ bent
  • ¿Quién? = Wie?
  • ¿Quién eres tú? = Wie ben JIJ?
  • Esto es = Dit is ..
  • once-doce-trece-catorcequince-dieciséis-diecisiete = elf t/m zeventien
  • dieciocho-diecinueveveinte = 18, 19
  • treinta-cuarenta-cincuenta-sesenta-setenta-ochenta-noventa = 30, 40, 50, 60, 70, 80, 90
  • treinta y siete = 37
  • Mucho gusto = Aangenaam / Prettig kennis te maken
  • con = met
  • en = in / op