ES
EN
NL
FR
DE
IT
Aprender vocabulario
Sugerencias
Método de estudio
Inicio
Wozzol
Sugerencias
Método de estudio
Listas de vocabulario
Noticias
Aprender vocabulario
Si desea aprender más vocabulario en un idioma extranjero, háganoslo saber.
Póngase en contacto con nosotros
Lista de vocabulario
Listas de vocabulario
Spaans
De Uitgeversgroep
SPA 1 op A2-niveau
A2 - Deel Vrijetijdssector - 1e editie
SPA 1, Hoofdstuk 1
Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
Acciones
Lista abierta para aprender
Imprimir la lista como
flashcards
Exportar lista como archivo de texto
Spaans
Nederlands
la entrada
=
de ingang
la casa
=
het huis
las casas
=
de huizen
la radio
=
de radio
las radios
=
de radio’s
la cama
=
het bed
las camas
=
de bedden
el plano
=
de plattegrond
los planos
=
de plattegronden
el euro
=
de euro
cien euros
=
100 euro
el alfabeto
=
het alfabet
el alfabeto telefónico
=
het telefoonalfabet
la autocaravana
=
de camper
una autocaravana
=
een camper
la tienda
=
de winkel / de tent
una tienda
=
een winkel / tent
ochenta y nueve
=
89
veintiuno - veintidós - veintitrés - veinticuatro, etc.
=
21, 22, 23, 24, enz.
cien - ciento diez - ciento cuarenta y tres
=
100, 110, 143
doscientos - trescientos -cuatrocientos - quinientos
=
200, 300, 400, 500
seiscientos - setecientos -ochocientos - novecientos
=
600, 700, 800, 900
novecientos sesenta y cinco
=
965
doscientos coches
=
200 auto’s (mannelijk)
doscientas camas
=
200 bedden (vrouwelijk)
mil - dos mil - veinte mil
=
1000 - 2000 - 20.000
setenta y siete mil - cien mil
=
77.000 - 100.000
un millón - cinco millones
=
1 miljoen - 5 miljoen
dieciséis millones
=
16 miljoen
caro
=
duur
el hotel caro
=
het dure hotel (enkelv.)
la casa cara
=
het dure huis
los hoteles caros
=
de dure hotels (meerv.)
las casas caras
=
de dure huizen
el hotel
=
het hotel
un hotel
=
een hotel
el niño
=
het kind/ het jongetje
los niños
=
de kinderen
la mujer
=
de vrouw
las mujeres
=
de vrouwen
el señor
=
de heer
los señores
=
de heren/de heer en
el huésped
=
de gast
los huéspedes
=
de gasten
el turismo
=
het toerisme
el problema
=
het probleem
un problema
=
een probleem
los problemas
=
de problemen
unos problemas
=
enkele problemen
la foto
=
de foto
esta foto
=
deze foto
la carta
=
de brief
el comedor
=
de eetzaal
el agente
=
de agent
el agente de policía
=
de politieagent
el gerente
=
de bedrijfsleider
el camarero
=
de ober
un mapa
=
een landkaart
la postal
=
de ansichtkaart
el billete
=
het kaartje
la tarjeta de crédito
=
de creditcard
el cheque
=
de chèque
blanco
=
wit
un coche blanco
=
een witte auto (mnl.)
una casa blanca
=
een wit huis
coches blancos
=
witte auto’s
casas blancas
=
witte huizen
negro
=
zwart
uno - dos - tres - cuatro -cinco - seis - siete - ocho-nueve-diez
=
een t/m tien
dormir(ue)
=
slapen
duermo
=
ik slaap
escribir
=
schrijven
escribo
=
ik schrijf
¿Cómo?
=
Hoe?
se escribe
=
wordt geschreven / men schrijft
¿Cómo se escribe?
=
Hoe wordt het geschreven?
subir
=
bestijgen / instappen
subo
=
ik bestijg / stap in
comer
=
eten
como
=
ik eet
deletrear
=
spellen
deletreo
=
ik spel
deletreamos
=
wij spellen
se
=
men
se deletrea
=
men (je) spelt / wordt gespeld
¿Cómo se deletrea?
=
Hoe spel je dat? / Hoe wordt dat gespeld?
Hola
=
Hallo
el tiempo
=
het weer / de tijd
Hace buen tiempo
=
Het is mooi weer
Hace mal tiempo
=
Het is slecht weer
Hace sol
=
De zon schijnt
Soy / Yo soy
=
Ik ben / IK ben
Eres / Tú eres
=
Jij bent / JIJ bent
¿Quién?
=
Wie?
¿Quién eres tú?
=
Wie ben JIJ?
Esto es
=
Dit is ..
once-doce-trece-catorcequince-dieciséis-diecisiete
=
elf t/m zeventien
dieciocho-diecinueveveinte
=
18, 19
treinta-cuarenta-cincuenta-sesenta-setenta-ochenta-noventa
=
30, 40, 50, 60, 70, 80, 90
treinta y siete
=
37
Mucho gusto
=
Aangenaam / Prettig kennis te maken
con
=
met
en
=
in / op