- Spaans Nederlands
- el ejercicio = de oefening
- estamos = we zijn
- la página = de pagina
- cómo se llama = hoe heet
- puedes = je kunt
- hablar más despacio = langzamer praten
- por favor = alsjeblieft
- podemos = we kunnen
- el diccionario = het woordenboek
- ¿Qué significa…? = Wat betekent …?
- el cuaderno = het schrift
- ¿Cómo se escribe…? = Hoe schrijf je …?
- con = met
- la be = de b
- la uve = de v
- se deletrea = wordt gespeld
- el apellido = de achternaam
- la pizarra = het schoolbord
- la nariz = de neus
- hablar más alto = luider praten
- ir al servicio = naar het toilet gaan