Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.
¡qué va!
komaan!
trabaja
hij / zij / het / u werkt
pues...
wel...
Esta un poco grande, no lo cree?
Ze zijn een beetje groot, of niet?
tiene
hij / zij / het / u heeft
habla
hij / zij / het / u spreekt
va
hij / zij / het / u gaat