Wozzol

Por favor, compruebe si la lista de vocabulario es correcta antes de aprenderlo.

  • Spaans Nederlands
  • Qué tal = hoe gaat het
  • ¿Qué tal?

    hoe gaat het?

  • hasta pronto = tot gauw
  • buenos días = Goedendag
  • dónde = waar
  • ¿dónde?

    waar?

  • yo = ik
  • muy = heel / erg
  • también = ook
  • fantástico = fantastisch
  • grande = groot
  • Esta un poco grande, no lo cree?

    Ze zijn een beetje groot, of niet?

  • en barcelona = in Barcelona
  • el chico = de jongen
  • La chica = het meisje
  • el amigo = de vriend
  • la amiga = de vriendin
  • la hermana = de zus
  • el hermano = de broer
  • la tienda = hier: de tent
  • las vacaciones = de vakantie
  • la ciudad = de stad
  • el pueblo = het dorp
  • tengo = ik heb
  • tenemos = wij hebben
  • tiene 14 años = hij / zij is 14 jaar
  • tengo 15 años = ik ben 15 jaar
  • vivo en = ik woon in
  • se llama = hij / zij / u heet
  • te llamas = jij heet